Krijsen, en nog niet zo’n beetje ook. Het lijkt wel alsof ik hem iets vreselijks aandoe. Het is nog geen tijd voor een middagdutje, en dat kan überhaupt nog niet, want over een half uurtje moet ik Brent ophalen van school. Maar tegen die tijd is Ruben vast al uitgeraasd, ja, vast wel. Ik heb trouwens nog geen enkel idee waarom hij in een driftbui terecht is gekomen. Mijn tactiek: Uit laten razen tot hij getroost kan worden. Maar na een kwartier is er nog niks mogelijk, want zodra ik hem oppak, heb ik een schreeuwende, zich overstrekkende peuter in mijn handen.
Nog tien minuten. Dit gaat hem niet worden. Ruben laat zich niet tot bedaren brengen. Ik besluit zijn jas en schoenen aan te trekken. Terwijl hij hard: ‘Nee, nee, nee’ kermt en tegenwerkt op alle mogelijke manieren, lever ik een strijd om hem startklaar te maken. Hup, in de wandelwagen, tuigje moet eigenlijk strakker, hij stort zich nog voorover uit de wandelwagen zo, maar geen tijd meer, noch een heldere geest om dat eens even rustig en snel op orde te brengen. Ik klap de wagen naar achteren, dan heb ik in ieder geval het voordeel van de zwaartekracht. Ze denken vast dat ik hem mishandel… Of ze denken dat ik mijn eigen kind niet aankan of zo iets.
Meestal maak ik me niet zo heel druk over wat anderen van me denken als ik mijn kinderen in het openbaar moet corrigeren. Maar dit overkomt me min of meer. En ik moést de deur uit. We zijn er bijna, misschien kan ik hem nu troosten? Dan loop ik wel met hem op de arm verder. IJdele hoop. Gelukkig ben ik heel goed geworden in het terugzetten van tegenstribbelende kleine mensjes. En zo kom ik met een krijsend kind aan op het al redelijk goed gevulde schoolplein, waar ik ondertussen best een beetje van slag mijn buurvrouw tref. En prompt wordt het rustig in de wagen. Vermoeid hangt Ruben tegen de zijkant van zijn zitje aan. Ik gooi mijn doorgestane ellende eruit en ik twijfel of ik sta te trillen van spanning, of omdat het tijd is om te eten.
Brent is even vrolijk als altijd en voegt zich tevreden bij ons. Voor we naar huis gaan, kopen we nog even pannenkoeken en Kaiser broodjes. We hebben een fijne lunch, Ruben besluit geen middagdutje te doen en een paar uur laten genieten we van het mooie weer. De jongens hebben hun eigen fietsje en we vermaken ons in het kleine speeltuintje. Ruben ontdekt voor het eerst dat hij ook zittend van de glijbaan kan. Wauw, een heerlijke middag! Vanaf de andere kant van het park klinkt opeens het geluid van een krijsend kind. Ik zie hoe een moeder haar best doet om het tot bedaren te brengen, maar het wordt er zo te horen niet beter op. En eigenlijk denk ik helemaal niks van haar. Het enige dat er in mij opkomt: ‘Gelukkig, ik ben niet de enige!’